Siciliaanse Toestanden! Verhalen van Roberto Pennino
Advocaat en schrijver Roberto Pennino (1971) heeft een Siciliaanse vader en Nederlandse moeder. Hij schreef het boek Siciliaanse Toestanden, een bundel van spannende, ontroerende en soms ongelooflijke eilandverhalen, die de soms duistere Siciliaanse ziel tegen het licht houdt van haar heden en verleden. Dit is een lekker voorproefje van zijn typische belevenissen die het grootste eiland van Italië zo’n eigen gezicht geven.
Mangia, mangia!
Voorafgaande aan onze Siciliaanse tournee in 1999 had ik mijn vriendin Fabienne uitvoerig geïnformeerd over de eigenaardigheden van mijn familie. Haar ervoor gewaarschuwd, eigenlijk. En vooral voor oom Franco, de oudste broer van mijn vader. Franco werkte als marskramer en was, zelfs naar Siciliaanse begrippen, een aparte vogel.
Zijn gezicht leek op dat van de Franse acteur Louis de Funès, dezelfde vorm en met ogen die door je heen konden boren, vooral als hij boos was. Franco was een driftkikker, met dezelfde trekjes als mijn vader, maar dan in het kwadraat. Achterdocht was daar een van. En dat begon met de voordeur van de flat waar hij met tante Lina woonde. Kwam je het gebouw al niet binnen zonder een reusachtige sleutel, nadat je drie trappen naar boven was gelopen (er was geen lift) begon het echte werk. De deur naar hun appartement was vuistdik en ondoordringbaar als een kluis, maar desondanks vond Franco het nodig om aan de binnenkant nog eens drie extra sloten te bevestigen. Je wist immers maar nooit. Mijn vader, ook een liefhebber van overdadig slotengebruik, was er een kleine jongen bij.
Eigenaardigheden
Zijn eigenaardigheden maakten van oom Franco een bezienswaardigheid. Dat hij in de bergachtige omgeving van Prizzi voor iedere bocht stopte en claxonneerde was tot daaraan toe. Die gewoonte viel in het niet bij de manier waarop hij in zee ging aan het strand van Mondello, zoals Nino en ik ooit van dichtbij hadden meegemaakt.
Eerst sloeg hij met een zware hamer een grote stok in het zand. De zomerse hitte leek, behalve dat het zweet van zijn voorhoofd gutste, geen enkele belemmering voor deze intensieve activiteit. De verbaasde blikken van de op het strand vertoevende eilandgenoten evenmin. Pas toen de stok de beoogde diepte had bereikt en nauwelijks meer bewoog, kon de volgende fase van ‘operatie niet verdrinken’ beginnen. In zijn veel te ruime, veel te hoog opgetrokken zwembroek, die vreemd genoeg fluorescerend roze was (een modern ogende kleur die zwaar contrasteerde met zijn verder archaïsche uitstraling) haalde hij een derde attribuut uit zijn tas. Een lang touw werd met een lassoachtige lus om de stok gebonden, waarna onze oom, tot grote hilariteit van omstanders, het touw uitrolde tot waar het strand en de zee elkaar ontmoetten.
Nino en ik konden een grijns niet onderdrukken. Eerst dachten we dat dit een bizarre grap was. Maar nee, het uiteinde van het touw bond hij vakkundig om zijn middel en riep toen naar ons: ‘Nino, Roberto, komen jullie ook de zee in?’ Tante Lina, die de strandgewoontes van haar man kende, lag op veilige afstand op een handdoek, maar wij waren de sigaar. Uit mijn ooghoek zag ik zelfs dat er foto’s werden gemaakt terwijl onze oom met het touw om zijn middel de verder redelijk kalme branding trotseerde.
Bij diezelfde oom Franco zou onze Sicilië-reis beginnen. En hoe goed ik ook had geprobeerd Fabienne voor te bereiden op zijn rariteiten, ze werd er toch door verrast. Op de avond van onze aankomst had tante Lina flink uitgepakt met het avondeten. Behalve wij was ook hun kleindochter Maria aangeschoven, een meisje van een jaar of acht met grote donkere ogen en een enorme krullenbol dat lekker Siciliaans babbelde. Na een pasta met een authentieke tomatensaus waarin de vele zonuren die de tomaten hadden genoten de smaak tot een ongekend maximum hadden gebracht, kwamen de ‘cotolette milanesi’ op tafel, enorme lappen in de pan gebakken gepaneerd rundvlees. Daarna zaten we overvol. Maar toen tante Lina de borden van tafel had gehaald, kwam ze met een enorme schaal fruit. ‘Mangia, mangia!’ beval oom Franco. ‘Eet!’ De neiging tot overdrijven als er gasten zijn was een familietraditie. Mijn vader, zijn enige zus en al zijn broers hadden hetzelfde trekje. Wat Fabienne niet kon vermoeden (maar ik bijna zeker wist) was dat ná het fruit nog een allerlaatste slotakkoord zou volgen, bestaande uit brokken chocolade. En een kopje espresso natuurlijk. Fabienne kon niet meer, ik zag hoe ze heimelijk met haar ogen rolde. Oom Franco had het ook gezien en wendde zich bezorgd tot mij. ‘Wat is er met je vriendin aan de hand? Ze moet toch eten, zeg het tegen haar.’ Fabienne kon geen pap meer zeggen, voor oom Franco het teken om te zeggen wat hij altijd zei als een van ons afhaakte onder het geweld van een overvloedige Siciliaanse maaltijd: ‘Zeg niet dat je bij ons niet te eten krijgt, hè, als je weer terug bent in Nederland.’
Kleindochter Maria had, omdat ze pas acht was, weliswaar kleinere porties gekregen, maar bij elke gang haar bord keurig leeggegeten. Ook de chocolade liet ze zich smaken. Alleen de espresso mocht ze niet, anders zou ze de hele nacht wakker liggen, legde tante Lina uit. Mijn tante was, anders dan haar man, iemand van weinig woorden. Door haar grote bril met bruin getinte glazen leken haar ogen enorm en haar raspende stem gaf de weinige woorden die ze sprak extra cachet. Alsof die iedere tegenspraak bij voorbaat elimineerden. Hoewel ze inmiddels op leeftijd was en niet meer de slankste, kon je zien dat zij in haar jonge jaren een mooie vrouw moest zijn geweest.
Preek
Toen was het tijd voor de preek: ‘Roberto, ik hoorde van je vader dat jullie niet getrouwd zijn. Maar zijn jullie op z’n minst wel verloofd?’ Het was zover, de klok werd vijftig jaar teruggedraaid. We moesten eraan geloven. ‘Nee, zio, we zijn niet getrouwd en ook niet verloofd. In Nederland is dat niet nodig.’ Nu kwam het volkstoneel, wist ik. Gelukkig had ik Fabienne gewaarschuwd. Oom Franco hief theatraal zijn armen omhoog en zei met stemverheffing en ogen die vuur schoten:
‘Het interesseert me niet wat in Nederland allemaal mag en niet mag. In mijn huis slapen mensen die niet met elkaar zijn getrouwd in aparte kamers. Is dat duidelijk?’ Toen Fabienne, die begreep waar het over ging, iets wilde zeggen, werd ze bruusk afgekapt: ‘Nee, nee, zolang je geen ring om je vinger hebt moet ik ervoor zorgen dat je eer als vrouw wordt beschermd. Je ouders zullen me dankbaar zijn. Bovendien: wat geeft het voor een indruk voor Maria hier, als jullie ongehuwd bij elkaar zouden slapen?’ En daarmee was de discussie beslecht, ook al was er van een echte discussie geen moment sprake geweest. Voor mij had tante Lina een bed opgemaakt in de logeerkamer. Fabienne mocht, samen met de kleine Maria, in een andere kamer slapen, waar twee campingbedden stonden. Fabienne, een volwassen vrouw, met een chaperone van acht. Ik had niets te veel gezegd over oom Franco, dat was duidelijk.
De volgende dag bij de lunch deed mijn tante de eetdwang van de familie Pennino nog eens dunnetjes over. Ditmaal liet Fabienne, die een aardig mondje Italiaans sprak, het niet over haar kant gaan. Toen mijn tante in de keuken de minestrone stond klaar te maken vroeg Fabienne of ze mocht proeven. Dat mocht en Fabienne had naar waarheid opgemerkt dat ze de soep heerlijk vond. Dat was niet tegen dovemansoren gezegd. Aan tafel waren we met zijn vieren, Franco was vroeg die ochtend met zijn volgepakte auto naar een markt gegaan in een naburig dorp. En toen gebeurde het: terwijl Fabienne met een stuk stokbrood de laatste minestrone uit haar bord ving, vroeg tante Lina: ‘Zal ik jou nog een keer opscheppen, Fabienne?’ Terwijl Fabienne beleefd maar beslist ‘nee’ knikte, zag ik hoe mijn tante een enorme, overvolle soeplepel uit de pan tilde en de inhoud ervan in Fabiennes bord goot. ‘No!’ protesteerde Fabienne. ‘Ik heb genoeg, ik kan niet meer!’ Tante Lina was niet onder de indruk: ‘Jawel, je moet goed eten, mangia, mangia!’ Beslist schoof Fabienne het bord voor zich uit, onder de verbouwereerde blik van tante Lina. Ik was trots op mijn vriendin: ze was wellicht de eerste die zich aan het juk van de Pennino’s als het om eten ging, ontworsteld had.