De sfeer van Magisch Piemonte
Door: Rik Rensen
Ik geloof niet dat er één regio in Italië zoveel geheimen herbergt als Piemonte (letterlijk: ‘de voet van de berg’). Van zichzelf zijn de bewoners van dorpen en gehuchten hier niet zo spraakzaam. Maar wie de Piemontesers beter leert kennen komt er al snel achter dat ze een hart van goud hebben. Eerst de kat uit de boom kijken, dat zeker, maar als het contact eenmaal is gelegd kun je er vrienden voor het leven aan overhouden. Loyaliteit, over en weer: die wordt belangrijk gevonden door de bewoners ‘aan de voet van de berg’, waar koude, gure winters soms lang kunnen duren en de zomers Italiaans warm kunnen zijn.
Lange historie
Wie oog heeft voor detail struikelt over de markante aanwijzingen die duiden op een lange historie van geweld en onderdrukking, maar ook van creativiteit, overlevingskunst en saamhorigheid. Neem de muurtjes van natuursteen die overal in het heuvelachtige landschap van Piemonte opduiken. Zij zijn de stille getuigen van arme ploeteraars die samen hoog op de berg en ver van de vruchtbare grond bij de rivierbedding een boerenbestaan proberen op te bouwen op de terrassen die zij steen voor steen creëren.
Of neem de vele aanduidingen in het landschap die wijzen op de tijd dat Napoleon Bonaparte hier de dienst uitmaakte na een bloedige en ternauwernood gewonnen veldtocht aan het einde van de 18de eeuw bij Marengo. Ik slenter door de Corso Bagni van het Piemontese kuuroord Acqui Terme en ontdek aan het einde van een smal steegje een lange trap die mij nog eeuwen verder terugbrengt in de tijd.
Dan daal ik af in een onderaards gewelf en van het ene op het andere moment sta ik me te vergapen aan de overblijfselen van een zwembad uit het begin van onze jaartelling. Ik realiseer me opeens dat onder de oppervlakte van dit schitterende stadje, te midden van de wijnvelden, een schat aan verhalen verborgen ligt. Verhalen uit de tijd dat de Romeinen hier nog de baas zijn en met hun architectonische vernuft slim gebruik maken van het geneeskrachtige water dat met een temperatuur van 74 graden Celsius op verschillende plaatsen uit de grond vloeit.
Warmwaterbron Romeinen
Mijn gedachten dwalen af. Ik kijk door mijn oogharen rond en zie het warme water tegen de marmeren platen van het comfortabele zwembad klotsen. Ik hoor geroezemoes. Op de brede trap, die deels onder water is gebouwd, zitten – grotendeels ontkleed in het warme bronwater – vooraanstaande Romeinen met elkaar te praten over het koude weer in deze noordelijke streken en de laatste politieke nieuwtjes uit Rome. Ik ben op zoek naar hun verhalen, maar ooggetuigenverslagen uit die tijd zijn schaars. Ik moet het dus doen met de geschriften van Plinius de Oude die in zijn Naturalis Historia hoog opgeeft over de warmwaterbronnen van Acqui Therme, dat in die tijd nog Aquae Statiellae heette. Hij noemt de thermen van Acqui een van de gerieflijkste van het hele Romeinse Rijk, samen met die van Aix en Provence en Pozzuoli. Dat is ook goed te begrijpen, want elke keer dat ik door het statige Acqui Terme slenter, realiseer ik me dat onder mijn voeten de ruïnes van een luxe Romeinse stad verborgen liggen, waarvan sommige restanten op de meest onverwachte plaatsen in het stadsplan van het moderne Acqui zijn verwerkt.
De Bollente in Acqui
Mijn wandeling brengt me bij de ‘Bollente’, één van de drie warmwaterbronnen die Acqui rijk is, midden in het centrum van het stadje, en waar in 1879 een paviljoen omheen is gebouwd. De zwavel in het warme water ruikt naar rotte eieren, maar dat deert niemand die gelooft in de geneeskrachtige werking van het water. Een warmwaterbron moet een zegen zijn voor een stad, realiseer ik me. Ik moet denken aan journalist en politicus Filippo Meda die in 1916 al schreef dat de ‘Bollente’ door de armen werd gebruikt om hun soep mee te koken, slagers wasten er hun vlees in en schoenmakers om hun leer zacht te maken.
Dan ga ik ga bij de bron zitten en raak aan de praat met een oude vrouw die haar lege flessen komt vullen. Ik vraag aan haar: “Waar gebruikt u het water voor?” Ze toont me haar handen met rode uitslag en zegt: “Als het water lauw geworden is, dan leg ik mijn handen erin.” Help het? Ze lacht: “Dat hoop ik elke dag, prevelt ze – lo spero! Maar misschien beeld ik het me in.”
Wandelen over ongebaande paden
De volgende ochtend loop ik in alle vroegte door de heuvels van de zuidelijke Piemonte. Het is pikkedonker. Alleen de maan geeft ons een klein beetje licht maar dat levert niet meer op dan het schijnsel van een zaklamp waarvan de batterij bijna leeg is. Ik houd van wandelen over ongebaande paden. Gebaande paden zijn er hier genoeg voor de hikers en fietsers. Maar de ongebaande paden, die alleen door herten en wilde zwijnen worden gebruikt, die moet je kennen. Die lopen langs de beschutte bosrand en nooit over het open veld waar iedereen je kan zien passeren. Die lopen langs beuken en eiken in het bos die de stille getuigen zijn van het langstrekkende wild dat in het zuidelijke heuvellandschap van Piemonte overvloedig aanwezig is.
Truffeljacht
Ik ben die ochtend op pad gegaan met mijn vriend Franco. Hij is de 70 gepasseerd en samen met zijn kleine truffelhondje vormt hij een unieke twee-eenheid. Franco is een van de betere truffeljagers uit de omgeving. Dat komt omdat hij een perfect geheugen heeft voor de beste vindplaatsen van de witte truffel die van generatie op generatie worden overgedragen van vader op zoon. Ook zijn 13-jarige hondje Kika draagt elkaar jaar opnieuw bij aan een succesvolle oogst. Het is een onooglijk hondje, maar wat het aan schoonheid mist wordt ruimschoots gecompenseerd door een hoogontwikkeld reukvermogen dat hond en baas op deze vroege morgen naar het witte goud toe leidt.
Franco houdt abrupt zijn pas in en wijst naar het bos een paar honderd meter verderop. “Ssssst”, sist hij zachtjes en houdt de wijsvinger tegen zijn lippen gedrukt. Met zijn andere hand drukt hij zijn hondje, dat zachtjes begint te grommen, tegen de grond. Dan is het stil. Niemand geeft meer een kik. Hij gaat op zijn hurken zitten en wijst naar een rotte wilde zwijntjes die aan de bosrand driftig de grond met snuit en poten aan het omwoelen is. “Dat is een goed teken,” fluistert Franco. “Waar zwijntjes zijn, zijn vaak witte truffels. Ze zijn er dol op!” De zwijntjes zijn zich van geen gevaar bewust. Totdat er één plotsklaps de kop opricht, een waarschuwend geluid maakt en er vandoor gaat. Ook wij vervolgen onze weg en lopen naar de plek waar de wilde varkentjes zojuist nog aan het wroeten waren.
Een goed jaar
Franco is het hele jaar boer. Behalve in het diepe najaar en de winter. Dan noemt hij zich tartufaio – truffeljager. In een goed jaar houdt hij aan zijn gevonden witte truffels meer geld over dan aan het boerenbedrijf. Dit jaar is zo’n goed jaar. Overdag is het warm en ’s nachts koelt het af. Af en toe regent het, wat de grond vochtig maakt. Dat is weer bevorderlijk voor de verspreiding van de sporen. De witte en zwarte truffel verspreiden zich als een paddenstoel: onder de grond. Maar in tegenstelling tot de paddenstoel, die boven de grond verder groeit, blijft de truffel altijd onder de grond, waar zich knolletjes en knollen van soms wel een kilo vormen.
De witte truffel is het zeldzaamst en dus het duurst. Een kilo kan in een jaar van schaarste tussen de 6000 en 10.000 euro opleveren op de wereldberoemde truffelmarkt in Alba, waar vraag en aanbod elkaar in het najaar ontmoeten. In de straten van dit middeleeuwse stadje in het hart van Piemonte geurt het dan – zeker in de buurt van een trattoria – naar het aardse aroma van de witte truffel. Alsof alle inwoners tegelijkertijd de gaskraan hebben laten openstaan. Voor een bordje pasta met geschaafde witte truffel telt de liefhebber al gauw tussen de 35 en 50 euro neer. Franco loopt verder het bos in en begint zijn hondje met kinderlijke geluidjes aan te sporen. vooruit, snuffelt en haalt voorzichtig stukjes mos weg om nog beter te kunnen ruiken.
Varkentjes
“Vroeger zochten jullie truffels met varkentjes, “ zeg ik. Franco begin te lachen. “Dat is heel erg lang geleden. En het is nu bij wet verboden. Varkentjes zijn zó dol op truffels dat ze ‘m het liefst zelf opeten. Én ze maken door al dat gewoel de sporen kapot. Dan groeit er een jaar later op dezelfde plek niet één truffel meer.” “Vindt een hondje de truffel dan niet lekker?” “Nee, een hondje dat goed is afgericht doet het voor de beloning. Kijk maar!”
Uit zijn zak haalt Franco een plastic zakje dat vol zit met stukjes parmeggiano. Snel stopt hij het terug want zijn hondje begint driftig te graven. Hij holt eropaf, trekt zijn hondje weg, richt het licht van zijn zaklantaarn op de omgewoelde aarde en met een speciaal schepje graaft hij heel voorzichtig 2 knollen zo groot als kippeneitjes op. Met een borsteltje haalt hij er heel voorzichtig de aarde af en dan houdt hij een van de twee triomfantelijk onder mijn neus. “Dit zijn de beste,“ prevelt hij alsof hij een weesgegroetje opzegt. Inderdaad verspreidt het knolletje een aroma zoals ik van een witte truffel nog nooit geroken heb. Zo sterk is het. Franco beloont zijn hondje uitbundig met stukjes kaas.
Daarna lopen we verder. In de verte begint het langzaam licht te worden. Ik zie Franco kijken. Een beetje truffeljager gaat dan naar huis. Wie weet zien anderen vanuit de verte waar hij zojuist aan het werk is geweest.
De berg Monviso
Als de zon al lang weer op is, kijk over de groen golvende heuvels van Piemonte. Franco en ik hebben afscheid van elkaar genomen en ik loop verder de nieuwe dag in. Dit is geen gewone ochtend. Dat voel ik meteen. Het is vandaag kouder en vooral ook droger dan anders. Raar weer voor een doodnormale najaarsdag. Broeierig zou het moeten zijn; het gras kletsnat van de ochtenddauw. Maar het is geen kaplaarzenweer vandaag. De droge wind heeft vannacht in één zucht de dauw uit het gras geblazen. Aan de kant van de weg staat een man. Ik herken hem meteen. Dat is Piero, de timmerman uit het gehucht Olmo Gentile. Hij heeft zijn werkkleding aan en is op weg naar zijn werkplaats in Roccaverano. Een broek vol verfspatten en opgedroogde lijm. Piero tuurt in de verte.
Ik ga op gepaste afstand van hem staan. Ik weet dat hij dat op prijs stelt. Hij en zijn familie zijn ongeschonden uit de corona-pandemie tevoorschijn gekomen. Nu is het volhouden geblazen, zelfs als de regels versoepeld zijn. Eén zwaluw maakt nog geen zomer, zeker hier niet. Vanaf onze uitkijkpost over het heuvellandschap turen we samen de verte in. We kunnen zeker 150 kilometer ver kijken op deze dag.
Fabrieken stil – uitzicht van vroeger
Het schouwspel is betoverend. Overal is het kraakhelder. En dat is ongewoon want zelfs al er geen wolken zijn, dan is de combinatie van nevel en luchtvervuiling een troebele mix die om de bergmassieven heen hangt en veel zicht ontneemt. Maar nu de meeste fabrieken de afgelopen maanden zijn stilgelegd en het verkeer nauwelijks te zien was in de straten van steden als Turijn, is het ineens opgeklaard. Alsof we een nieuwe wereld zijn binnengestapt.
De Monviso-berg
In de verte zien we dat de droge lucht tegen het bergmassief van de Cottische Alpen opbotst. Tussen de wolken verschijnt aan de horizon plotsklaps de ‘Stenen Koning’ – de Monviso-berg – die, met zijn 3841 meter, hoog uittorent boven de omliggende bergen. Het is een kolossale gigant, gelijkend op een piramide. Meestal is de top in wolken gehuld. Die komen uit het dal, waar de Po ontspringt, naar boven drijven. De warme vochtige lucht zorgt voor permanente bewolking en op grote hoogte voor eeuwige sneeuw. Maar vandaag openen de wolken zich als de gordijnen in een gigantisch theater met de Monviso in de hoofdrol. “E un miracolo,” wijst Piero. “Waarom is dit zo bijzonder?”, vraag ik hem. “Omdat het lang geleden is dat we onze berg zó goed konden bekijken. Als je echt je best doet dan kun je de Viso vandaag zelfs vanaf de Dom in Milaan zien. En dat is een afstand van zeker 200 kilometer.”
Ontzag voor de berg
Piero spreekt met ontzag over de dominante berg. Hij prevelt bijna als hij zegt: “Hij is er altijd. Zelfs als je hem niet ziet dan is hij er toch. Je voelt hem. Elk uur van de dag. We zijn met hem opgegroeid. Hij maakt deel uit van ons leven. Of je nu hier in Olmo Gentile woont of veel dichterbij de voet van de berg: in Cuneo of Mondovi.”
De inwoners van Piemonte spreken met groot ontzag over hun bergen, waar zij elke dag tegenop kijken. Dat is niet verwonderlijk want de Noord-Italiaanse regio wordt aan drie kanten ingesloten door bergmassieven. Aan de noord- en westkant door de Franse en Zwitserse Alpen. En in het zuiden door de Apennijnen. Piemonte heeft zich altijd al een buitenbeentje in de geschiedenis van Italië gevoeld en daar heeft de omsingeling door de ring van bergen zeker toe bijgedragen. Die bergen zitten in de genen, ja zelfs in het bloed. Niet voor niets heet de regio Piemonte – de Voet van de Berg.
Verhalen in overvloed
Verhalen in overvloed over het leven in de schaduw van Monviso. Over de Carthaagse generaal Hannibal Barkas die in 218 v.Chr. in de buurt van de Monviso een doorgang zoekt door de Alpen om de Romeinen de verrassing van hun leven te bezorgen. Hannibal ziet ervan af omdat het gebergte ontoegankelijk is voor soldaten, paarden en olifanten. Of de verhalen over die ene 75 meter lange tunnel – de Buco di Viso – die Markies Lodovico II in 1479 onder de Monviso door laat graven. De tunnel is op sommige plaatsen slechts 1.60 meter hoog. Het is de eerste tunnel die Italië op grote hoogte met Frankrijk verbindt. Tot en met de verhalen over de eerste slachtoffers zoals Giovanni Calcino uit Turijn die op 6 augustus 1895 om het leven komt na een val van 450 meter en daarmee het eerste geregistreerde slachtoffer van de grote berg wordt.
Timmerman Piero kijkt nog eens goed naar de enorme berg die met zijn besneeuwde top majesteitelijk ligt te schitteren in de felle zon. Dan loopt hij naar zijn auto en rijdt weg. Ondertussen zie ik de eerste wolken alweer opdoemen. Ik sla nog net op tijd een foto op in mijn geheugen en besluit die nooit meer te wissen.
De auteur
Rik Rensen beschrijft vanuit Piemonte de steden, dorpjes en het platteland van deze Noord-Italiaanse regio, die aan drie kant begrensd wordt door de Alpen. In 2020 verscheen bij Edicola zijn nieuwste boek in de PassePartout reisboekenreeks, getiteld ‘Magisch Piemonte’. Hierin schrijft hij op aanstekelijke wijze het leven van de bewoners, tipt hij de lekkerste authentieke restaurants uit de regio, bezoekt hij de beste wijnproducenten en maakt hij een selectie van de leukste marktjes. (Magisch Piemonte – Rik Rensen, Edicola ISBN 9789493160941, €22,50 )
Rik Rensen is voormalig correspondent voor Italië van NRC Handelsblad, Radio 1 en Radio Nederland Wereldomroep.